Opties voor dubbelpunt tolerantie
De opties voor de dubbelpunt tolerantie in de meetmethode bepalen wat er gebeurt als u een punt probeert op te slaan met dezelfde naam als een bestaand punt, of wanneer u een punt meet dat heel dicht bij een bestaand punt met een andere naam is
Wanneer u deze instellingen configureert, moet u zorgen dat u bekend bent met de database zoekregels die door de software worden toegepast bij het beheren van punten met dezelfde naam. Zie Punten met dubbele namen beheren.
In de groep Zelfde punt naam voert u de maximum horizontale en verticale afstanden of hoeken in die een nieuw punt van een bestaand punt met dezelfde naam verwijderd kan zijn. Er verschijnt alleen een dubbelpunt waarschuwing als het nieuwe punt buiten de ingestelde tolerantie is. Om altijd een waarschuwing te krijgen wanneer u een punt met dezelfde naam meet, voert u nul in.
Om automatisch de gemiddelde positie te berekenen en op te slaan van punten die dezelfde naam hebben, vinkt u het vakje Auto middelen binnen tolerantie aan. Een gemiddelde positie heeft een hogere zoekklasse dan een normale waarneming.
Als de optie Auto middelen geselecteerd is en een waarneming van een dubbel punt zich binnen de opgegeven dubbelpunt tolerantie instellingen bevindt, worden de waarneming en de berekende gemiddelde positie (m.b.v. alle beschikbare puntposities met dezelfde naam) opgeslagen.
U kunt de methode voor middelen in het scherm Cogo instellingen selecteren.
Trimble Access berekent een gemiddelde coördinaat door de grid coördinaten, berekend uit de onderliggende coördinaten of waarnemingen, te middelen. Waarnemingen waarvoor geen grid coördinaat kan worden bepaald (bijv. waarnemingen van alleen hoeken) worden niet in de gemiddelde coördinaat opgenomen.
Als het nieuwe punt verder dan de ingestelde tolerantie verwijderd is van het oorspronkelijke punt, kunt u kiezen wat u met het nieuwe punt wilt doen wanneer u het opslaat. U hebt de keuze uit:
- Schrappen – de waarneming verwijderen zonder hem op te slaan.
- Hernoem – opslaan met een andere puntnaam.
- Overschrijven – het oorspronkelijke punt en alle andere punten met dezelfde naam en dezelfde (of lagere) zoekklasse overschrijven en daardoor verwijderen.
- Opslaan als controlepunt – opslaan met een lagere zoekklasse.
- Opslaan en opnieuw oriënteren – (deze optie verschijnt alleen als u een oriëntatie achter punt meet). Nog een waarneming opslaan, die een nieuwe oriëntatie vormt voor daarna te meten punten in de huidige standplaats instelling. Eerdere waarnemingen blijven ongewijzigd.
-
Nog een opslaan – het punt opslaan, zodat het daarna in de kantoorsoftware kan worden gemiddeld. Het oorspronkelijke punt wordt met voorkeur boven dit punt gebruikt.
Als de optie Nog een opslaan wordt gebruikt met meerdere waarnemingen naar een punt met dezelfde naam en vanaf dezelfde standplaats instelling, dan berekent de software bij het meten van topo punten automatisch een gemiddelde gedraaide hoek waarneming (Mean Turned Angle, MTA) naar het punt en legt die vast. Deze gemiddelde gedraaide hoek waarneming levert de voorkeurspositie voor het punt.
-
Middelen – het punt opslaan en vervolgens de gemiddelde positie berekenen en opslaan.
Als u de optie Middelen kiest, wordt de huidige waarneming opgeslagen en de berekende gemiddelde positie weergegeven, tezamen met de berekende standaard afwijkingen voor de noord, oost en elevatie ordinaten. Als er meer dan twee posities voor het punt zijn, verschijnt de softkey Details. Druk op Details om de residuen van de gemiddelde positie ten opzichte van elke individuele positie te bekijken. U kunt het Residuen formulier gebruiken om bepaalde posities in de berekening van het gemiddelde op te nemen of juist daarvan uit te sluiten.
Wanneer u in een conventionele meting probeert een punt in kijkerstand 2 te meten dat al als kijkerstand 1 meting aanwezig is, waarschuwt de software niet dat het punt al aanwezig is.
Wanneer u waarnemingen in twee kijkerstanden uitvoert in een conventionele meting tijdens een Standplaats instelling, Opstelling plus, Vrije standplaats of meetrondes, controleert of de kijkerstand 1 en kijkerstand 2 waarnemingen van een punt binnen een vooraf ingestelde tolerantie liggen.
Als het nieuwe punt verder dan de ingestelde tolerantie verwijderd is van het oorspronkelijke punt, kunt u kiezen wat u met het nieuwe punt wilt doen wanneer u het opslaat. U hebt de keuze uit:
- Schrappen – de waarneming verwijderen zonder hem op te slaan.
- Hernoem – opslaan met een andere puntnaam.
- Overschrijven – het oorspronkelijke punt en alle andere punten met dezelfde naam en dezelfde (of lagere) zoekklasse overschrijven en daardoor verwijderen.
- Opslaan als controlepunt – opslaan met de classificatie Controle.
- Toch opslaan – de waarneming opslaan.
Nadat u de Opstelling plus, Vrije standplaats of meetrondes voltooid hebt, slaat de gemiddelde gedraaide hoek naar elk van de gemeten punten op. De software controleert in dit stadium niet op dubbele punten.
Om de nabijheid controle in te schakelen voor punten met verschillende namen, schakelt u de optie Nabijheid controle in. Voer de horizontale en verticale afstand in die het nieuwe punt van een bestaand punt verwijderd kan zijn.
- De verticale tolerantie wordt alleen toegepast wanneer het nieuwe gemeten punt binnen de horizontale tolerantie is. Gebruik de verticale tolerantie om de nabijheid controle te voorkomen wanneer nieuwe punten boven of onder bestaande punten worden gemeten, maar wel correcte punten op een andere hoogte zijn, bijv. de onder- en bovenkant van het verticale deel van een trottoirband.
- De nabijheid controle wordt alleen uitgevoerd op metingen, niet op ingetoetste punten. De nabijheid controle wordt niet uitgevoerd bij uitzetten, GNSS continue metingen, of kalibratiepunt en niet in jobs met een Geen projectie coördinatensysteem.