Data op feature laag filteren

Gebruik het tabblad Features in het scherm Lagen manager om te beheren welke functies worden weergegeven op de kaart of op het Video scherm per feature laag.

Welke feature lagen op het tabblad Features worden weergegeven, wordt gedefinieerd door het Feature bibliotheek FXL bestand dat aan de job gekoppeld is. Elke feature laag bevat een afzonderlijke laag voor elke feature code die voor die laag is gedefinieerd toen het FXL bestand van de feature bibliotheek werd gemaakt met behulp van de Feature Definition Manager in Trimble Business Center.

Klik op de pijl naast de laag om de codes weer te geven die voor elke laag zijn gedefinieerd en om features in die laag weer te geven of te verbergen.

De 0 laag bevat features die niet zijn gedefinieerd door bestaande codes in het FXL bestand. Dit omvat:

  • Features die codes gebruiken die niet zijn gedefinieerd in het FXL-bestand, maar handmatig zijn ingevoerd in het veld Code toen het punt werd gemeten, bevinden zich in de codelagen getoond in laag 0.

  • Features die alleen besturingscodes gebruiken en geen feature code gebruiken, bevinden zich in de laag Ongeldig in laag 0. Gebruik dit filter om deze features te vinden en geldig te maken door een feature code in te voeren.

  • Features die geen feature code of besturingscode gebruiken, bevinden zich in de laag Ongecodeerd in de laag 0.

Wanneer features meerdere codes gebruiken, is die feature zichtbaar en/of selecteerbaar als een van de toegewezen codes is ingesteld op zichtbaar of selecteerbaar. Een punt dat bijvoorbeeld "code1 code2" gebruikt, is selecteerbaar als "code2" is ingesteld op selecteerbaar en "code1" is ingesteld op verborgen. Besturingscodes worden niet weergegeven op het tabblad Features.

Wijzigen welke gecodeerde features zichtbaar zijn

  1. Om de Lagen manager te openen, gaat u op één van de volgende manieren te werk:

    • Tik op op de Kaart werkbalk of de Video werkbalk.
    • In het scherm Job eigenschappen tikt u op de knop Lagen manager.

  2. Selecteer het tabblad Features.

  3. Om de data getoond op de Kaart of het Video scherm automatisch bij te werken terwijl u wijzigingen aanbrengt in de Lagen manager, tikt u op de Auto bijwerken softkey. Een vinkje op de Auto bijwerken softkey geeft aan dat Auto bijwerken ingeschakeld is.

    Wijzigingen die worden aangebracht terwijl Auto bijwerken ingeschakeld is, blijven behouden wanneer u de Lagen manager verlaat m.b.v. de toets Accepteren of Esc.

  4. Tik op een laag om die te verbergen. Het vinkje in een vierkantje naast de laagnaam verdwijnt.

  5. Om alle features in een laag zichtbaar te maken, tikt u op de laagnaam. Een vinkje geeft aan dat features in die laag zichtbaar zijn.

  6. Om een laag selecteerbaar te maken, tikt u nogmaals op de laagnaam. Een vinkje in een vierkantje geeft aan dat features in die laag selecteerbaar ("actief") op de kaart zijn.

  7. Als de feature laag meerdere codes bevat, hebben alle codes standaard dezelfde instelling als de laag. Om features die alleen bepaalde codes gebruiken zichtbaar of selecteerbaar te maken, tikt u op de pijl naast de laagnaam en daarna tikt u eenmaal op elke code om die te verbergen, of tweemaal om hem zichtbaar maar niet selecteerbaar te maken. Tik nogmaals op een code om die zichtbaar en selecteerbaar te maken.

    Het symbool naast de laagnaam geeft aan of sommige codes niet zichtbaar of niet selecteerbaar zijn.

  8. Om alle lagen en codes selecteerbaar te maken, tikt u op de softkey Alle. Om alle feature-gedoceerde punten te verbergen, tikt u op de softkey Geen.

  9. Druk op Accept.