Scannen met een SX10 of SX12

Verbindingen met de SX10 of SX12 worden niet ondersteund bij gebruik van de TCU5 bedieningseenheid of de TDC600 model 1 handheld.

  1. Tik op en selecteer Meten / Scannen.
  2. Voer de Scan naam in.
  3. Om het gebied in het videovenster te selecteren dat u wilt vastleggen, selecteert u de Inkadering methode en daarna definieert u het in te kaderen gebied.

    Inkadering methode Het in te kaderen gebied definiëren...

    Rechthoek - hoeken

    Tik in het videovenster om de eerste hoek te definiëren en tik daarna op de diagonaal tegenoverliggende hoek van de scanrechthoek.

    Tik indien nodig op Complementair kader om het horizontale complement op het momenteel gedefinieerde kader te selecteren. Wanneer u bijv. een kader hebt gedefinieerd dat 90° is, tikt u op Complementair kader om het gebied te selecteren dat 270° is.

    Rechthoek - zijden

    Tik in het videovenster om de linkerzijde en daarna de rechterzijde van de scanrechthoek te definiëren. Standaard zijn de verticale randen van de rechthoek tot aan het zenit en omlaag tot 148° (164 gon), maar u kunt dit indien nodig beperken.

    Als u de verticale randen van het kader wilt beperken, tikt u een derde keer in het videovenster. Om te wisselen tussen de bovenste en onderste selectie, tikt u op Nadir of Zenit. Tik desgewenst nogmaals in het videovenster om de bovenste of onderste rand van de rechthoek die u hebt gedefinieerd te beperken.

    Tik indien nodig op Complementair kader om het horizontale complement op het momenteel gedefinieerde kader te selecteren. Wanneer u bijv. een kader hebt gedefinieerd dat 90° is, tikt u op Complementair kader om het gebied te selecteren dat 270° is.

    Polygoon

    Tik in het videovenster om elke top van het polygoon scangebied te definiëren.

    Horizontale band

    Tik in het videovenster om de verticale randen van de volledige 360° horizontale band te definiëren.

    Doe één van de volgende dingen:
    • Om de bovenste limiet van een band omlaag tot 148° te definiëren, tikt u in het videovenster boven 90° VH.
    • Om de onderste limiet van een band omhoog tot aan het zenit te definiëren, tikt u in het videovenster onder 90° VH.

    Om te wisselen tussen de bovenste en onderste selectie, tikt u op Nadir of Zenit.

    Tik indien nodig nogmaals in het videovenster om de bovenste of onderste verticale rand van de horizontale band die u hebt gedefinieerd te beperken.

    Volledige koepel

    Definiëren van een kader is niet nodig. Bij een volledige koepel wordt altijd een volle 360° horizontaal gescand en verticaal omhoog tot het zenit en omlaag tot minimaal 148° (164 gon).

    Halve koepel

    Definiëren van een kader is niet nodig. De halve koepel scant altijd 180° horizontaal (gecentreerd op de HH van het instrument) en verticaal omhoog tot het zenit en omlaag tot 148° (164 gon).

    Als het kader gevuld is, is het een acceptabel kader; is het hol, dan kruist de sluitende lijn een andere lijn, hetgeen moet worden gecorrigeerd voordat u de scan kunt starten.

    Wanneer u het in te kaderen gebied definieert, tikt u op Ongedaan maken om het laatst aangemaakte kaderpunt te verwijderen, of tik op Gebied resetten om het kadergebied te wissen en opnieuw te beginnen.

    De software gebruikt het gedefinieerde kadergebied om het Aantal punten en de Verwachte tijd die nodig is om het panorama te voltooien te berekenen.

    De benodigde tijd om een scan te voltooien is slechts een schatting. De werkelijke scantijd kan variëren afhankelijk van het oppervlak of object dat wordt gescand.

  4. Selecteer de gewenste Scan dichtheid.

    Om de punten afstand voor de geselecteerde scan dichtheid te controleren, voert u de afstand naar het doel in het veld Op afstand in. Als u de afstand tot het doel wilt meten, tikt u op en selecteert u Meten. De waarde getoond in het veld Punten afstand toont de punten afstand voor de gegeven afstand.

    Alleen de Telecamera is coaxiaal met de telescoop. Voor nauwkeurig inkaderen op korte afstand voert u bij benadering de afstand van het instrument naar het gescande object in het veld Op afstand in en daarna definieert u het scankader. Het invoeren van de juiste afstand helpt bij het tekenen van het scankader op de juiste positie, door de offset tussen de Overzichts- of Primaire camera en de telescoop te corrigeren.

  5. Om het scanbereik te beperken, schakelt u het keuzevakje Scan limieten in en voert u de Minimum afstand en Maximum afstand waarden voor acceptabele scanpunten in.Punten buiten het opgegeven bereik worden niet opgeslagen. Om de afstand tot een doel of object te meten, tikt u op en selecteert u Meten.

  6. Om een panorama afbeelding bij de scan vast te leggen, selecteert u het vakje Panorama en geeft u de panorama instellingen op.

  7. Om de tilt tolerantie te veranderen, tikt u op Opties en voert u daarna een nieuwe waarde in het veld Tilt tolerantie in. De software controleert automatisch de tilt van het instrument tijdens het scannen.

    Als de compensator uitgeschakeld is, wordt de waarde ingevoerd in het veld Tilt tolerantie genegeerd.

  8. Druk op Vlgnd.

    Als u de SX10/SX12 Telecamera gebruikt, of de instelling Vaste belichting hebt ingeschakeld, vraagt de software u om het instrument te richten op de locatie die de camerabelichting en/of brandpuntsafstand definieert die u voor het beeld wilt gebruiken.

    Deze locatie wordt alleen gebruikt voor de camera instellingen. Bij scannen met een halve koepel kader wordt de HH van het instrument van toen u eerder op Vlgnd tikte voor het midden van het scankader gebruikt.

    Als u de SX10/SX12 Telecamera gebruikt, moet u controleren of de zoomniveau indicator linksboven in het videobeeld Telecamera weergeeft. Als de Telecamera niet automatisch op het interessante object kan focussen, tikt u op op de werkbalk Video om de Instrument camera opties weer te geven. Selecteer het vakje Handmatige focus en tik vervolgens op de pijlen om de focus van de camera in te stellen.

  9. Druk op Start.

    De software toont de voortgang van de scan. Als de scan voltooid is, keert het instrument terug naar de oorspronkelijke positie.

Om een scan tijdens de uitvoering te annuleren, tikt u op Esc en daarna selecteert u of u de scan wilt opslaan of verwijderen. De scanrecord en het bijbehorende RWCX bestand worden toch geschreven als u een scan handmatig afbreekt.

Als u hetzelfde gebied meermaals wilt scannen, kunt u scans snel en eenvoudig herhalen door een eerdere scan in dezelfde job of een gekoppelde job te laden. Zie SX10 of SX12 scans herhalen.